De Storm
Naomi Hoogeweij
Elke ochtend dezelfde route: de trein die nog rook naar natte jassen en lauwe koffie, de tram die piepte in elke bocht, de glazen hal waar mijn tijdelijke pas aarzelde voordat het poortje klikte. In de lift spiegelde ik mezelf in het staal: ogen dof, foundation die niet meer de kringen verborg, een blouse die plooide waar ik haar glad wilde hebben. Mijn rok die bij elke beweging licht schuurde tegen mijn benen. Op de tiende verdieping hing de geur van afgekoelde koffie en printerpoeder. Mannen in pakken spraken luid over targets, hun dassen strakgetrokken. Ik streek mijn rok glad en liep naar mijn plek.
In de stand-ups stond ik voor de kring. Vijftien minuten strak op de klok. Mijn stem hees van vermoeidheid, oorbellen zacht tikkend tegen mijn hals. “Wat heb je gisteren gedaan, wat ga je vandaag doen, waar loop je tegenaan?” Het hoorde ritme en energie te brengen, maar mijn knieën wiebelden in pumps die te smal zaten voor mijn grote voeten. Ik moest de motor zijn, maar mijn stem viel vlak. Soms zakte mijn kin naar mijn borst, schokte ik wakker en schreef haastig iets op. De mascara prikte in mijn ogen, notities werden strepen.
De middagen waren het zwaarst. Excel-cellen vloeiden samen tot een grijze waas. Het licht van de beamer maakte mijn huid bleek. In planningssessies zat ik aan het hoofd van de tafel, wees naar het scherm, hoorde mijn eigen stem, maar begreep de woorden niet. Een pen gleed uit mijn vingers, rolde langzaam naar de rand van de tafel. Ik ving hem op, kraste een paar tekens die nergens op sloegen. De geur van deodorant vermengd met zweet hing in de ruimte, ik voelde het koele metaal van mijn armband tegen mijn huid.
Traditionele rolpatronen
Thuisgekomen zette Michel thee. De geur van Earl Grey vulde de kamer. Hij keek me aan over de rand van de krant. “Je ziet er niet goed uit.” Ik zei: “Moe.” Mijn stem klonk schor. Meer niet. De trap naar boven was een beproeving. Halverwege bleef ik staan, mijn hand tegen de muur, mijn hart te snel, mijn adem hoog in mijn keel. Ik wachtte tot het zakte en liep verder, mijn pumps in mijn hand omdat de hakken te veel lawaai maakten in de stilte van het trappengat.
Op een ochtend kwam ik niet meer uit bed. De wekker trilde, het gordijn scheen geel van de ochtendzon. Mijn lichaam bleef liggen. Ik pakte mijn telefoon, belde, meldde me ziek. Het woord klonk vreemd, alsof iemand anders het zei. Ik legde de telefoon neer. Het huis was stil, alleen het gezoem van de koelkast en de geur van was die te lang in de trommel had gezeten.
De brieven kwamen. Eerst wit, veel blauw, en dreigend rood. Ik opende de enveloppen allang niet meer. De venstertjes glansden hard in het licht. Michel zei dat hij de huur en vaste lasten zou betalen. “Maak je geen zorgen.” Hij deed het niet. De stapel groeide. Ik schoof de enveloppen in een la, voelde het papier schuren toen ik hem dichtduwde.
Oudjaar. Michel stond in de kamer met zijn jas aan. Zijn gezicht strak, zijn stem hard. “Ik kan dit niet meer. Je probeert me kostwinner te maken. Je hebt me verteld over die fantasie van traditionele rolpatronen. Dat is wat je nu doet.” Ik zweeg. Hij trok de deur open, de tocht sloeg de kamer in. Buiten knalden rotjes, gillen van vuurpijlen. Het glas trilde in de kozijnen. Ik zat stil. De geur van kruit kwam door de kieren, ik streek mijn rok glad, maar er zat niemand meer tegenover me.
Transdiscriminatie
Mijn moeder had intussen een artikel geplaatst op de website van haar synagoge. Over zichzelf, haar Joodse achtergrond, de grootsheid van haar familie die niet haar verdienste was, maar waar ze graag een graantje van meepikte. Mijn oude jongensnaam stond erin; ze noemde me zoon. Ik las het drie keer, de letters prikten in mijn huid. Ik fietste naar Albert Ringer, de rabbijn. Het was koud, de wind sloeg tegen mijn gezicht, mijn make-up was uitgelopen toen ik zijn deur bereikte. In zijn gang moest ik leunen tegen de muur. Hij keek me aan en zei: “Je hebt wel een drukte om je heen.” Niet bezorgd, maar toetsend, alsof hij een diagnose stelde. Ik zei dat ik hard had gefietst. Hij knikte, maar zijn blik bleef hangen.
Binnen rook het naar koffie en oud tapijt. De gordijnen hingen zwaar. Op tafel een schaal koekjes die ik niet aanraakte. Ik vertelde waarom ik daar zat. Het artikel, mijn naam, het misgenderen. Hij knikte langzaam, liet stiltes vallen, begon over oude rabbijnen. Zijn stem traag, zijn ogen strak op mij. Ik zei dat ik niet voor een geloofsgesprek kwam, maar wilde weten wat zijn gemeente deed tegen transdiscriminatie. Hij glimlachte kort. “Er speelt een conflict tussen u en uw familie. Daar kan ik niet in kiezen. Voor ons weegt dat gelijk.”
Mijn keel werd droog. “Het is geen conflict,” zei ik. “Ik ben misgenderd. Op uw site.” Hij schoof zijn bril recht, glimlachte beleefd, zijn stem neutraal. Alles werd gladgestreken, alsof er niets aan de hand was.
Aan het eind vroeg hij ineens, bijna achteloos: “En… hoe is het eigenlijk met uw geslachtsdeel?” Zijn hand maakte een vaag gebaar naar beneden dat niets aan de verbeelding overliet. Mijn spieren verstijfden. Ik gaf een kort antwoord, omdat ik niet wist hoe ik moest reageren. In mijn hoofd dacht ik: zou ik u vragen of u hangballen hebt? Maar ik zei niets. Hij glimlachte alsof het een gewoon gesprek was geweest. Ik stond op, bedankte hem, liep naar buiten. De lucht was scherp, mijn adem bleef hoog.
Scheldwoorden
Daarna begon de storm. Mijn moeder belde, schreef, zette mensen tegen me op. Mijn tante spuugde scheldwoorden op Facebook. Mijn broer verspreidde teksten met mijn naam erin. Ik voelde ogen in de supermarkt, hoorde fluisteringen. Mijn telefoon trilde met meldingen die ik niet opende.
Mijn bankrekening was leeg. In de koelkast een half pak melk, een stuk brood dat al hard was. Ik sneed het in dunne plakken, legde ze op een bord, dronk kraanwater erbij. Soms pasta zonder saus, soms niets. De brieven bleven komen, ik schoof ze van tafel naar de grond. Ik at weinig, sliep veel. Onder de dekens voelde ik mijn hart trillen in mijn borst. Buiten het geluid van auto’s, kinderen, stemmen. Binnen stilte. Alles viel weg, één voor één: werk, Michel, familie, geld. Ik stond er alleen voor.
Naomi Hoogeweij is een verpleegkundige die zich bezighoudt met Jodendom en Zen Boeddhisme. Ze zet zich met liefde in voor de verworpenen der aarde.
Naomi Hoogeweij, 27.08.2025 @ 08:18