Voorburg
Peter Breedveld
De jaren vijftig zijn nog niet helemaal weg op het Voorburgse Soomerlustplein, met zijn huizen van donkere baksteen, zijn vele bomen, de schoongeveegde trottoirs en de aangename rust. Het ligt in een oer-Nederlandse buurt, waar de lawaaiige 21ste eeuw nog niet lijkt te zijn doorgedrongen.
Het huis op Soomerlustplein 21 wordt, zo te zien, grondig gerenoveerd. In de verwaarloosde voortuin staan grote zakken puin, door het raam is te zien dat de vloeren en de wanden zijn kaalgestript. Midden in de kamer staat een ladder, aan het plafond hangt een brandend peertje. Maar de deurbel doet het niet en op kloppen wordt niet gereageerd. Waarschijnlijk heeft het huis nieuwe eigenaars gekregen.
Zouden zij weten dat de grote Willem Frederik Hermans in hun huis heeft gewoond? Dat de beroemde schrijver, die tevens een verdienstelijk amateur-fotograaf was, de badkamer had ingericht als donkere kamer, waardoor zijn vrouw naar het gemeentelijke zwembad moest om te kunnen douchen?
Hermans woonde er met zijn vrouw Emmy Meurs van 1950 tot 1953. Emmy had in het huis een praktijk mensendieck, waarvan beiden leefden, want Hermans had geen vast inkomen. Hij had zijn studie fysische geografie nog niet eens afgemaakt. Wel had hij toen al een paar boeken en verhalen geschreven, maar die verkochten voor geen meter.
Hermans schreef er de eerste hoofdstukken van de roman die één van de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur zou worden: ‘De Donkere Kamer van Damokles’, over de Voorschotense sigarenboer Henri Osewoudt die in de Tweede Wereldoorlog door een dubbelganger wordt aangezet tot allerlei verzetsdaden. Na de oorlog wordt Osewoudt echter beschuldigd van verraad. Het lukt hem dan niet het bestaan te bewijzen van zijn dubbelganger, omdat een foto, die hij van hen beiden heeft gemaakt, blijkt te zijn mislukt.
Voorburg dient als decor voor een cruciale passage in het boek. Osewoudt ontmoet er bij het station Voorburg, toen ook eindpunt van de beroemde Gele Tram, een dame die zegt voor het verzet te werken. ‘Hij pakte haar elleboog en nam haar mee, de halte af en langs de bloemkwekerij op de hoek van de Prinses Mariannelaan.’ (36ste druk, blz. 47) ‘Hij gaf geen antwoord, een paar minuten, duwde haar toen het café binnen op de hoek van de Laan van Middenburg en de Prinses Mariannelaan. Hij zorgde ervoor dat zij vlak bij de deur gingen zitten.’ (blz. 48).
De bloemkwekerij was Semper Virens, op de hoek van het huidige Stationsplein. Het café was het bekende café De Bijenkorf, nu het mediterraan aandoende restaurant Villa La Ruche.
Elders in het boek staan meer passages die vooral voor oudere Voorburgers en Leidschendammers een feest van herkenning moeten zijn. De rit met de Blauwe Tram, bijvoorbeeld, die wordt beschreven op bladzijde 67: ‘De gore wrakke huizen van de Schenkweg. De lage doodse burgermansvilla’s van de Laan van Nieuw Oost-Indië. Open stukken drassige weide. Daarachter de spoorbaan waarop een elektrische trein een wedstrijd aanbindt met de tram. Voorburg. Het kleine witte station. (…) Schaduw: het viaduct van Leidschendam. Aan de horizon drie molens op een rijtje. Glanzende glazen daken van broeikassen.’
De Blauwe Tram fascineerde Hermans bijzonder. Eind jaren vijftig hij woonde inmiddels in Groningen hoorde hij dat de tram werd afgeschaft. Hij ging toen terug om hem te fotograferen. In 1969 zei hij daarover in een interview: ‘Ik kwam thuis, ontwikkelde de film en er stond niets op. Ik had dezelfde fout gemaakt als Osewoudt: het retourknopje niet gespannen, zodat de tandjes de film niet pakken. ’t Is toch wel heel gek dat me dat juist toén overkwam, uitgerekend na dát boek.’
Eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant
Algemeen, 04.01.2009 @ 13:32