Ode aan de schaduw
Peter Breedveld
Schilderij: Howard Chandler Christly.
Ik heb jarenlang samengewerkt met generatiegenoten – sommige wat ouder, andere jonger dan ik – die obsessief alle lichtknoppen indrukten die ze konden vinden als ze op de redactie kwamen, zodat alles baadde in liefdeloos TL-licht. Tegenwoordig deel ik de ruimte met vooral Millennials, die net als ik zwaar ongelukkig worden van dat licht en zoveel mogelijk proberen te profiteren van het daglicht dat door de ramen valt. Voor als het toch te donker wordt, hebben ze gezellige bureaulampen, bijvoorbeeld in de vorm van een paddenstoel, voor een wat humaner vorm van kunstmatig licht.
Boomers en GenXers sneren graag over de overgevoeligheid van Millennials en GenZetters, ikzelf voel me eindelijk niet meer zo alleen.
De vader van mijn ex hechtte er ook altijd aan alle sfeer in een ruimte te verjagen met een stortvloed van wit, elektrisch licht. Ik kook graag een beetje deftig voor de mensen van wie ik hou en na alle moeite probeer ik van de maaltijd een betekenisvolle gebeurtenis te maken met spaarzaam sfeerlicht, bij voorkeur van kaarsen. Mijn schoonvader deed alle lampen weer aan, trok de lamp boven de eettafel zover mogelijk naar beneden en bromde: “Ik zie graag wat ik eet.”
Dat de neiging om alles te vermoorden onder steriel licht een typisch westerse is, waag ik te betwijfelen. Als kind verbaasde ik me al over de Turkse gastarbeiders die elkaar ontmoetten in koffiehuizen onder naakte TL-buizen waaronder zelfs hun zondige gedachten zichtbaar waren. Ik heb zelf mijn hele leven het volle licht geschuwd, vooral elektrisch licht. Systeemplafonds met TL-buizen vind ik het lelijkste dat er is. Ik hou van natuurlijk licht, maar zie die liefst vanuit de schaduw.
Lelijkheid
Ik heb dan ook mijn hart opgehaald met Junichiro Tanizaki’s beroemde en prachtig geschreven essay In Praise of Shadows. ‘Zo verdoofd zijn we tegenwoordig door elektrisch licht, dat we volkomen ongevoelig zijn geworden voor het kwaad van buitensporige verlichting’, schrijft Tanizaki. Dat was in 1933, toen elektrisch licht ook in Japan alomtegenwoordig was, maar de herinnering aan de tijd van de kaars- en olielampverlichting, de tijd dat je ’s avonds de sterren kon zien, was nog levend.
Maar toen deed de westerse moderniteit zijn intrede. ‘Van kaars naar olielamp, olielamap naar gaslicht en gaslicht naar elektrisch licht, de queeste van de westerling naar helderder licht houdt nooit op’, aldus Tanizaki. ‘Hij bespaart zich geen enkele moeite om zelfs de minste schaduw uit te bannen.’
Tanizaki’s haat aan elektrisch licht kwam vooral voort uit esthetische overwegingen. Alles van waarde werd in zijn ogen weerloos onder elektrisch licht: de glans van goud werd een lelijke schittering, lakwerk verloor zijn schoonheid, de betovering van het traditionele Japanse Noh-theater, van Kabuki en het Japanse poppenspel maakte plaats voor ontluistering. Waar schaduw verdwijnt, verschijnt de lelijkheid.
Mysterie
Voor de komst van het elektrische licht was Japan altijd een land van schaduwen geweest, simpelweg omdat Japanners hun huizen anders bouwden dan westerlingen. Waar westerlingen hoge gebouwen bouwden van steen en glas, gebruikten Japanners hout en papier. Dat maakte het noodzakelijk om lage huizen te bouwen, met lage daken, om ze minder weerloos te maken tegen extreme weersomstandigheden. En terwijl in westerse huizen licht een hoofdrol speelde, draaide het in Japanse huizen om schaduw.
‘Westerlingen verwonderen zich over de eenvoud van Japanse kamers, die in hun ogen bestaan uit grauwe muren zonder enige versiering’, schrijft Tanizaki. ‘Hun reactie is begrijpelijk, maar laat ook zien dat ze gevoelloos zijn voor het mysterie van schaduwen.’ Japanners houden het licht op afstand met ver overhangende dakranden en papier in plaats van glas, om het licht te filteren. Een hanglamp zou de zachte breekbare schoonheid van dat gefilterde buitenlicht op de zanderig structuur van de muren tenietdoen, betoogt Tanizaki. Het spel van licht en schaduw is de versiering in een Japans huis.
Blote billen
Tanizaki’s lofzang op Japanse toiletten is, geloof ik, de beroemdste passage uit In Praise of Shadows. Tanizaki ziet zeker de voordelen in van een westers toilet, dat je kunt doorspoelen en dat makkelijk schoon te houden is met witte betegeling, maar ‘hoe lomp en smakeloos is het om de blote billen van een vrouw aan zo’n overdaad van licht bloot te stellen’.
Nee, dan de Japanse wc. Altijd apart van het huis, in de tuin, een omgeving waar het geurt naar mos en bladeren. Waar je, omgeven door rustgevend hout, kunt luisteren naar de regen die van de bladeren vallen. ‘Het Japanse toilet is waarlijk een plek van innerlijke vrede’, aldus Tanizaki.
Moeilijk schoon te houden, maar Tanizaki heeft ook niks met de westerse obsessie met hygiëne. ‘Westerlingen proberen elk vlekje bloot te leggen en uit te roeien, terwijl wij oosterlingen vuil juist koesteren en idealiseren’, schrijft Tanizaki. ‘We koesteren dingen die aangetast zijn door vuil, roet en het weer, de kleuren en de glans ervan, die herinneren aan het verleden dat ze heeft achtergelaten’.
Kont wassen
Als telg van een volk dat koppig weigert zijn handen te wassen na wc-bezoek en zijn schoenen uit te doen bij het betreden van een huis, was ik wel verbaasd om dit te lezen van een Japanner. In Japan gaan ze pas in bad als ze helemaal schoongeschrobt zijn en na het poepen wassen ze er hun kont, in plaats van die een beetje soort van af te vegen met papier.
Maar Tanizaki heeft het hier over de aantasting van materialen, wat een gruwel is in de ogen van elke westerling, die zijn zilveren bestek fanatiek poetst tot er geen vlekje meer te zien is, terwijl voor Japanners schoonheid juist ligt in onvolkomenheden, die de dingen een ziel geven.
Vormeloze vrouwen
In Praise of Shadows is zeer vermakelijk tot ergens tegen het einde, als Tanizaki opeens extreem misogyn wordt en betoogt dat Japanse vrouwen, door hun vormeloosheid lelijk in vergelijking met de voloptueuze westerse vrouwen, het best gediend is in lagen textiel en duister, zodat hun stok-vormige lijven aan het oog onttrokken blijven. ‘Onze voorouders hebben van de vrouw een object gemaakt dat onafscheidelijk is van de schaduw, haar armen en benen verbergend in de vouwen van lange mouwen en rokken, zodat alleen één deel zichtbaar bleef – haar gezicht. Haar vormeloze lichaam mag dan lelijk zijn in vergelijking met dat van een westerse vrouw, maar onze gedachten gaan niet naar wat we niet zien. Het ongeziene bestaat niet voor ons.’
Vuile vlek
Ook steekt zijn Japanse zelfhaat, die hij juist in die tijd had afgezworen, weer de kop op als hij de schoonheid bezingt van de witte westerse huid. Een groep Japanse vrouwen in het gezelschap van een groep westerse buitenlanders beschrijft hij als een ‘vuile vlek op een blad van wit papier’.
Bij die passages begon ik me af te vragen of In Praise of Shadows niet satire is, een gevoel dat me al bekroop bij die overdreven ‘innerlijke rust’ die Tanizaki zei te krijgen bij het poepen op een Japanse wc.


Is het Vrije Woord u écht lief? Steun me dan met een financiële bijdrage. Doneer aan de enige dwarsdenkende, onafhankelijke (maar echt) site van Nederland. Rekeningnummer NL24 ASNB 8832 6749 39 (N.P. Breedveld, ASBN Rijswijk), BIC ASNB NL21.
boeken, Peter Breedveld, 11.07.2025 @ 11:53